“Je bent verhard geraakt”, zei de bloem, haar bloemblaadjes naar beneden buigend naar de rots die aan haar wortels lag langs de oever van een beekje. “De wind en de regen zouden je verzacht moeten hebben, je meer vruchtbaar hebben gemaakt en ontvankelijk voor de zaadjes van het veld; maar nee. Jij hebt mineralen opgehoopt bent verhard en alleen maar stiller geworden. Waarom blijf je hier? Waarom verzet jij je tegen de beek die ons water geeft?”
De steen zei niets.
Een paar wolken passeerden, de zon ging onder en de nacht arriveerde. De maan liet haar licht op de stille rots vallen. De bloem had inmiddels haar bloemblaadjes ingestopt en sliep diep, maar de rots was nog wakker en op dat moment antwoordde hij:
“Ik blijf hier omdat ik gemaakt ben van dezelfde mineralen als jouw wortels. Ik blijf hier omdat ik deel ben geworden van dat wat nu fungeert als ondersteuning voor jouw stam en je beschut tegen de wind en de regen.
Alles verandert mijn lieve bloem, zei de steen, “maar ik blijf hier omdat de ruimte tussen jouw zachte wortels en mijn harde huid liefde is. Je zou het enkel kunnen voelen als het lot ons zou scheiden.
De maan volgde het vervagen van de sterren. En toen de zon boven de horizon uitkwam werd de bloem wakker en rekte haar prachtige bloemblaadjes. “Goedemorgen”, zie ze, “Ik droomde dat jij mij toezong. Hoe dom van mij, vind je niet?”